36

 

 

 

 

Terwijl Vera in de zon zat, probeerde Rachael op de Black Law Farm Joe Ashworth ervan te overtuigen dat Bella’s zelfmoord en de moord op Grace verband met elkaar hielden. De brigadier was beleefd, maar liet zich niet overtuigen.

‘De inspecteur gelooft niet dat een onderzoek in die richting iets zal opleveren,’ zei hij. Hij had thee voor hen gezet en hun chocoladekoekjes aangeboden, maar hij was uiterst resoluut. ‘Jullie zouden haar inmiddels goed genoeg moeten kennen om te beseffen dat ze, als ze eenmaal iets in haar hoofd heeft, daar niet meer van af te brengen is.’

‘Best,’ zei Rachael. ‘Stel dat het niets met moord te maken heeft, maar dat Bella voor haar dood werd bedreigd. Chantage. Dat ze iemand is tegengekomen die haar heeft herkend, of dat iemand van de steengroeve erachter is gekomen dat ze voor doodslag is veroordeeld, en haar vervolgens onder druk heeft gezet. Dat zou strafbaar zijn, nietwaar?’

‘Misschien wel, maar daarvoor is geen enkel bewijs. Geen aanklacht – onze zaak niet.’

‘Maar voor ons zou dat anders liggen, nietwaar?’ vroeg Edie. ‘Ik bedoel, als we erachter wilden komen wat er met onze vriendin is gebeurd, zouden we hier en daar wat vragen kunnen stellen. Daar zou inspecteur Stanhope toch geen bezwaar tegen kunnen hebben?’

‘Ze zou er niet blij mee zijn.’

‘We zullen heus niemand op zijn tenen trappen, en ze heeft toch al laten vallen dat ze onderzoek in die richting wil doen.’

‘God,’ zei hij, ‘beware me voor doortastende dames.’

 

Meer aanmoediging hadden ze niet nodig om Bella’s jongere broer op te sporen, de jongen die na school regelrecht bij het slagersbedrijf van zijn vader aan het werk was gegaan. Het vleesimperium van Alfred Noble was kennelijk ingestort, want in Kimmerston was geen winkel met die naam te vinden. Er was nog maar één slagerij – een mooie zaak met een ruime keus aan delicatessen die werden geleverd aan bezoekers van de vakantiehuisjes in het National Park. De eigenaar kon zich de Nobles herinneren. ‘Vroeger hadden ze hier drie zaken. Die moeten een goudmijn zijn geweest.’

‘Zijn ze failliet gegaan?’

‘Nee, hij heeft net op tijd alles verkocht. Voordat de supermarkt werd gebouwd en iedereen ineens idiote ideeën kreeg over noten en taugé. Dat zal na de dood van zijn ouwe heer zijn geweest.’

‘Hij?’

‘De zoon, Charlie.’ De slager hielp een klant, een goedgeklede vrouw met een accent dat niet van de streek was, aan een kwart beenham en een stukje paté. Hij begon uit te weiden over de kwaliteit van zijn eigengemaakte worst en Edie moest haar stem verheffen om zijn aandacht te trekken. ‘Weet u toevallig waar die zoon nu is?’

Rachael kromp ineen, maar hij hielp de vrouw verder en antwoordde: ‘Zijn vrouw en hij runnen de manege aan Langholme Road. Die heeft hij jaren geleden gekocht met de opbrengst van zijn zaak.’ Zijn blik dwaalde door zijn nu weer lege winkel. ‘Dat was een verstandige zet. Weten jullie waar ik bedoel?’

Dat wisten ze. De manege lag iets van de weg af in een rivierdal, midden tussen de bomen. Ze kwamen er altijd langs op weg naar Baikie’s.

Ze bereikten de manege aan het eind van de middag. Het wemelde er van de tienermeisjes die er rechtstreeks van school heen waren gegaan. Ze waren overal. Ze zeulden met strobalen, liepen achter kruiwagens vol drek en hingen over staldeuren om de hoofden van de paarden te aaien.

‘Ik had vroeger ook dolgraag paard willen rijden,’ zei Rachael. ‘Maar dat mocht niet van jou.’

‘Ik heb het nooit iets voor jou gevonden,’ zei Edie laatdunkend. ‘Al die opgeprikte juffertjes met hun rijbroeken en hun dressuurwedstrijden en hun drammerige moeders.’ Ze keek om zich heen naar de vele Range Rovers op de parkeerplaats. ‘Zo te zien is er maar weinig veranderd.’

Ik zou het heerlijk hebben gevonden, dacht Rachael. Ik zou me niets hebben aangetrokken van het snobistische gedoe of het feit dat ik de verkeerde kleren droeg.

De meisjes verdrongen zich rond een instructrice en riepen om het hardst om hun lievelingspaard. De instructrice was een forse jonge vrouw in een vormeloos T-shirt. Ze riep de namen af en de meisjes verdwenen een voor een. Rachael stak het terrein over om toe te kijken hoe ze hun paarden optuigden terwijl Edie de instructrice aanklampte.

‘We zijn op zoek naar meneer Noble.’

‘Kan ik u misschien helpen? Als u een afspraak wilt maken voor rijlessen...’

‘Nee.’ Edie lachte schamper om aan te geven hoe belachelijk dat idee was. ‘Nee, ik moet meneer Noble persoonlijk spreken.’

‘O.’ De vrouw had waarschijnlijk instructies gekregen om klanten uit de buurt te houden van de baas en aarzelde nog steeds. ‘Hij is waarschijnlijk in het huis. Zijn dochter is daar in elk geval.’

Het huis was van steen, lang en laag, en stond dichter bij de rivier. Het werd van de weg gescheiden door een grote binnenmanege en de uit cementblokken opgetrokken rijen stallen. Op het met keien bestrate erf voor het huis stond een bmw geparkeerd. De deur werd geopend door een meisje van een jaar of achttien. Ze had een bril op haar neus en een exemplaar van Chaucer in haar hand. Ze sprak met de onbeleefdheid die de meeste pubers eigen is.

‘Ja?’

‘Mogen we alsjeblieft je vader even spreken?’

‘Als het over rijlessen gaat, moeten jullie bij Andrea zijn.’

‘Nee,’ zei Edie. ‘Het gaat niet over rijlessen.’ Haar toon was uiterst vriendelijk. Ze had haar hele loopbaan met onbeleefde pubers te maken gehad en ze wist wel beter dan zich door hen op de kast te laten jagen. ‘Als hij het te druk heeft, kunnen we misschien met je moeder praten.’

‘Jezus, die zal jullie beslist niet te woord willen staan. Ze geeft vanavond een etentje en heeft zich opgesloten in de keuken.’

‘Je vader dan.’

‘Ik geloof dat hij in zijn werkkamer is. Ik ga wel even kijken.’

Ze verdween in de schaduw. Toen hoorden ze haar hard op een deur kloppen terwijl ze riep: ‘Pa, er zijn twee vrouwen die je willen spreken. Ik denk dat ze iets verkopen of dat het Jehova’s getuigen zijn.’

Hij was donker en hoekig. Rachael zag een gelijkenis met Bella, maar hij was slungelachtiger en zijn gezicht was smaller. Ze had een sportief type verwacht met een verweerd gezicht, maar hij had meer weg van een verstrooide professor.

‘Ja?’ Hij was geïrriteerd omdat ze hem hadden gestoord en was amper beleefder dan zijn dochter.

‘We zijn niet gekomen om u iets te verkopen, meneer Noble. En ook niet om u te bekeren. Ik ben Edie Lambert. Dit is mijn dochter Rachael. Ze was bevriend met uw zus.’

‘U moet zich vergissen. Ik heb geen zus.’ Hij wilde de deur dichtduwen.

‘Niet meer, meneer Noble,’ zei Edie vriendelijk. ‘Maar tot voor kort wel.’

‘Wat bedoelt u?’

‘We zijn geen verslaggevers, meneer Noble. Zoals ik al zei: Rachael was een vriendin van Bella.’

Hij leek een besluit te hebben genomen. ‘Hier wil ik niet praten,’ zei hij zacht. ‘Wacht maar even.’ Hij liep het huis weer in en ze hoorden hem roepen: ‘Lucy, zeg tegen je moeder dat die mensen van de toeristenorganisatie er zijn. Ik neem ze mee naar de vakantiehuisjes.’

Aan de overkant van het met keien bestrate erf lag een ouder stallenblok van grijs steen en zonder bovenverdieping. Het gebouw was zo te zien kortgeleden gerenoveerd. Buiten stonden een stapel verfblikken en een afvalbak vol puin. Terwijl ze op het gebouw afliepen, praatte hij alsof ze inderdaad van de toeristenorganisatie waren.

‘We waren al geruime tijd van plan om de zaak uit te breiden. ’s Zomers krijgen we hier behoorlijk wat toeristen; beginnelingen die een rit door de heuvels willen maken, maar ook mensen die er een hele dag op uit willen trekken. Het leek ons een goed idee om de mogelijkheid te scheppen voor logies, zonder verzorgde maaltijden. We hebben onlangs genoeg geld vrij kunnen maken om deze stallen te verbouwen.’ Hij bleef staan voor de deur, die nog steeds gesplitst was zoals in een stal. ‘Hiermee zijn we begonnen. We hadden toen nog geen kantoor of binnenmanege. Het heeft jaren gekost om het bedrijf te laten uitgroeien tot wat het vandaag de dag is.’

Hij leidde hen binnen in een keuken met een betegelde vloer die door een eiken eetbar van de woonruimte was gescheiden.

‘Bijzonder smaakvol,’ zei Edie.

‘Er zijn vier op zichzelf staande optrekjes.’ Hij leek inmiddels volkomen overtuigd te zijn van zijn verhaal.

‘Wanneer hebt u Bella voor het laatst gezien?’ vroeg Edie.

‘De dag voordat ze mijn vader heeft vermoord.’

‘Niet op die dag zelf?’

‘Nee. Ik heb haar niet gezien voordat ik naar mijn werk ging. Ontbijt met vader was meer dan ik aankon. Ik heb nog steeds nachtmerries over die gezamenlijke maaltijden.’ Hij zweeg even. ‘Ik kon het Bella echt niet kwalijk nemen. Denkt u dat vooral niet. Als ik de hele dag met hem had moeten doorbrengen, had ik hem zelf vermoord.’

‘Maar u bent niet met haar meegegaan naar de rechtszitting?’

‘Het was de bedoeling geweest dat ik er ook zou zijn. Als getuige.’

‘Om tegen haar te getuigen?’

‘Dat was niet mijn idee! Ik neem aan dat ik het had kunnen weigeren, maar ik was pas negentien. Ik deed wat me werd gezegd. Maar uiteindelijk hadden ze me toch niet nodig. De aanklacht werd omgezet van moord in doodslag, en daarvoor heeft Bella schuld bekend.’ Hij zweeg even. ‘Ik heb haar nog een keer opgezocht in die inrichting, maar ze wilde me niet zien. Misschien voelde ze zich door mij verraden omdat ik erin had toegestemd om voor de aanklager te getuigen. Ik was dus voor niets gegaan en kon weer naar huis.’ Hij liep de woonruimte door, ging zitten en gebaarde naar de vrouwen om eveneens plaats te nemen. ‘Is Bella dood? Is dat wat u bedoelde?’

‘Ja,’ zei Edie. ‘Wist u dat niet?’

‘Ik zei toch al dat ik nooit iets van haar hoorde? Mijn brieven werden niet beantwoord, en uiteindelijk ben ik opgehouden met schrijven. Ik wist niet beter of ze zat nog in die inrichting, maar als ze daar was gestorven, zouden ze me dat waarschijnlijk hebben laten weten. Op alle formulieren stond mijn naam ingevuld als haar naaste familie.’

‘Ze werd ruim tien jaar geleden al uit de inrichting ontslagen. Ze is met een boer getrouwd, Dougie Furness van Black Law.’

‘Woonde ze op Black Law Farm?’ Hij glimlachte triest. ‘Daar kom ik ’s zomers regelmatig langs tijdens mijn trektochten met de toeristen. Misschien heb ik haar zelfs wel vanuit de verte gezien. Ze moet me wel ontzettend hebben gehaat om geen contact te zoeken. Ze wist waar ik was. Toen ik de manege kocht, heb ik haar dat geschreven.’

‘Ik denk dat ze gewoon opnieuw wilde beginnen. Een nieuw leven, een nieuwe identiteit.’

‘Ergens kan ik dat wel begrijpen. Soms zou ik er ook het liefst vandoor willen gaan.’ Hij glimlachte. ‘Die investeringen, al het geld dat daarmee gemoeid is, maken me bang. Mijn vrouw is het zakelijke talent, al zou je dat niet zeggen als je haar zag.’

‘Maar u hebt de manege gekocht vlak na de dood van uw vader. Toen was u toch nog niet getrouwd?’

‘Het had toen niet veel weg van een bedrijf. Ik was dol op paarden, dus kocht ik een manege. Meer zat er niet achter.’

‘Waarom hebt u de slagerijen verkocht?’

‘Ik had een hekel aan het slagersvak.’ Charles Noble staarde uit het kleine raam naar de rivier. ‘Vader wist dat ik er een hekel aan had. Ik had liever doorgeleerd. Mijn droom was om veearts te worden. Ik was jaloers op Bella toen zij vertrok.’

‘Maar toen is ze teruggekomen.’

‘Ja. Arme Bella.’

‘Dat klinkt bijna alsof u ook een hekel aan uw vader had.’

‘Dat was ook zo,’ zei Charles. ‘Altijd gehad.’

Hoeven klepperden over de keien toen Andrea met de groep meisjes vertrok.

‘Een week na de rechtszaak werd ik benaderd door een plaatselijke zakenman met een bod op de winkels en het abattoir. Niet met de bedoeling om de slagerij voort te zetten; hij had andere plannen voor de percelen en de grond. Ik had er waarschijnlijk meer uit kunnen slepen, maar ik heb onmiddellijk getekend.’ Charles zweeg even. ‘Hij heeft het abattoir afgebroken en dat kantorenblok bij de rivier gebouwd. Hij heeft waarschijnlijk in de jaren daarop een bom duiten verdiend, maar hij heeft me genoeg betaald om dit te kunnen kopen, en meer wilde ik niet.’

‘Kon u het bedrijf zomaar verkopen?’

‘Vader had het mij nagelaten, als u dat bedoelt. Bij testament. Bovendien was ik medefirmant. Mijn ouweheer zou het niet leuk hebben gevonden, maar ik stond in mijn recht.’

‘En Bella dan?’

‘Zij was niet betrokken bij het bedrijf, maar ik heb de winst van de verkoop van vaders huis op een rekening op haar naam gestort. Ze wist waar ik mee bezig was. Ik heb haar alles geschreven.’

‘Heeft ze het geld ooit gebruikt?’

‘Nee, dat staat nog steeds op die rekening.’

‘Bent u nooit in de verleiding gekomen om het zelf te gebruiken?’

Hij keek Edie beledigd aan. ‘Natuurlijk niet. Ik bleef hopen dat ze op een dag iets van zich zou laten horen.’

‘Haar man is invalide. Hij heeft voortdurende verpleging nodig.’

‘Misschien zou ik daarmee kunnen helpen.’ Hij overwoog het idee, leek daar blij mee te zijn. ‘Ik had meer moeite moeten doen om Bella over te halen mij te ontvangen, maar ik was nog erg jong. Dat hele gedoe met vader was afschuwelijk geweest. Niet alleen de manier waarop hij is gestorven, zoals ik al zei: dat kon ik heel goed begrijpen. Maar alle publiciteit die het teweegbracht. Ik voelde me opgejaagd. Overal waar ik kwam werd gefluisterd. Ik veranderde in een soort kluizenaar. Paarden waren veel makkelijker in de omgang.

Toen ben ik getrouwd, en Louise, mijn vrouw, vond het maar onzin om contact te zoeken met Bella. Ik had haar alles verteld, maar ze begreep niet echt hoe het zover had kunnen komen. Zij ging van het standpunt uit: waarom zouden we ons er druk om maken nu iedereen het lijkt te zijn vergeten? Bella zou me makkelijk kunnen vinden als ze dat zou willen.’

‘En ze heeft niet onlangs contact met u gezocht?’

‘Nee. Had ze dat maar wel gedaan.’

‘Stel dat ze het wel heeft geprobeerd en dat ze uw vrouw aan de telefoon kreeg, zou Louise u dan de boodschap hebben doorgegeven?’

‘Vast wel.’ Toch leek hij daar niet echt zeker van te zijn. ‘Waarom stelt u zoveel vragen?’

‘Bella heeft zelfmoord gepleegd, meneer Noble. We geloven dat ze ergens mee zat. Niemand op Black Law was bekend met het feit dat ze voor doodslag was veroordeeld. Ze leefde onder een andere naam toen ze Dougie Furness leerde kennen. We dachten dat iemand misschien haar geheim heeft ontdekt en heeft gedreigd haar te ontmaskeren.’

‘En dat ze daarom een eind aan haar leven heeft gemaakt?’

‘Dat achten we mogelijk.’

‘Dat zou ik haar nooit hebben aangedaan.’

‘Ik geloof u op uw woord. Maar kunt u iemand bedenken uit die periode die opeens weer in de streek is opgedoken? Een vriend of vriendin van Bella? Iemand die haar herkend kan hebben?’

Hij schudde zijn hoofd.

‘Hebt u Bella’s verhaal nooit aan iemand verteld?’

‘Eigenlijk denk ik tegenwoordig amper nog aan haar.’ Hij keek hen over de rand van zijn dikke brillenglazen aan, smekend om begrip. ‘Afschuwelijk, hè, om zoiets te moeten toegeven?’

‘En uw vrouw? Zou zij iets gezegd kunnen hebben tegen een van haar vriendinnen?’

‘Het lijkt me niet echt een onderwerp voor de koffie-uurtjes van de damesclub van de Conservatieve Partij.’

‘Mocht u iets te binnen schieten, wilt u me dan alstublieft bellen?’ zei Edie. ‘Dit is mijn nummer thuis. Ik ben er vaak niet, maar dan staat het antwoordapparaat aan.’ Ze dempte haar stem tot luid gefluister. ‘Ziet u, Rachael heeft het lichaam gevonden. Dat was een vreselijke schok. Ik geloof echt dat ze het pas zal kunnen verwerken als ze weet wat Bella tot zelfmoord heeft gedreven.’

Godallemachtig, Edie, dacht Rachael. Moet dat nou? Je was net zo goed bezig.

Lokvogel
titlepage.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_000.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_001.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_002.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_003.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_004.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_005.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_006.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_007.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_008.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_009.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_010.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_011.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_012.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_013.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_014.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_015.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_016.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_017.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_018.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_019.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_020.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_021.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_022.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_023.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_024.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_025.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_026.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_027.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_028.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_029.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_030.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_031.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_032.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_033.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_034.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_035.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_036.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_037.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_038.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_039.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_040.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_041.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_042.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_043.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_044.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_045.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_046.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_047.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_048.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_049.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_050.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_051.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_052.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_053.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_054.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_055.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_056.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_057.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_058.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_059.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_060.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_061.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_062.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_063.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_064.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_065.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_066.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_067.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_068.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_069.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_070.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_071.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_072.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_073.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_074.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_075.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_076.xhtml